Kies de juiste vertaling van de werkwoordsvorm. Als je een fout antwoord geeft, schakelt de oefening automatisch over naar multiple choice. Gebruik alleen bij '(hij)' en ('zij') haakjes, dus: (hij) loopt, maar niet (ik) loop.

1. audivi

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    ik heb gehoord
   2.   ?    ik hoor
   3.   ?    jij hebt gehoord

2. audivisti

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    jij hoorde
   2.   ?    jullie hoorden
   3.   ?    jij hoort

3. audivit

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    (hij) heeft gehoord
   2.   ?    (hij) hoort
   3.   ?    jij hoorde

4. audivimus

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    wij hoorden
   2.   ?    wij horen
   3.   ?    ik heb gehoord

5. audivistis

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    jullie hoorden
   2.   ?    jullie horen
   3.   ?    jij hebt gehoord

6. audiverunt

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    (zij) hebben gehoord
   2.   ?    (zij) horen
   3.   ?    (hij) heeft gehoord

7. audivisse

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    (te) hebben gehoord
   2.   ?    gehoord (te) hebben
   3.   ?    jij hoorde
   4.   ?    jullie hebben gehoord

8. audio

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    ik hoor
   2.   ?    ik hoorde
   3.   ?    wij horen

9. audis

   
   
   Controleer je antwoord.
   1.   ?    jij hoort
   2.   ?    jij hebt gehoord
   3.   ?    jullie horen

10. audit

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    (hij) hoort
    2.   ?    (hij) hoorde
    3.   ?    jij hoort

11. audimus

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    wij horen
    2.   ?    wij hebben gehoord
    3.   ?    ik hoorde

12. auditis

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    jullie horen
    2.   ?    jullie hebben gehoord
    3.   ?    hoor!

13. audiunt

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    (zij) horen
    2.   ?    (zij) hebben gehoord
    3.   ?    (hij) hoorde

14. audi

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    (te) horen
    2.   ?    hoor!
    3.   ?    ik hoorde

15. audire

    
    
    Controleer je antwoord.
    1.   ?    (te) horen
    2.   ?    gehoord (te) hebben
    3.   ?    jij hoorde