Vink de mogelijke vertalingen aan van de gegeven vorm. Als je je antwoord controleert, krijg je te zien hoeveel je er goed gedaan hebt. Klaar? Druk op Index voor een nieuwe set!

1. ego

   1. ik
   2. (aan/voor) mij
   3. mij
   4. (met/door/van/uit) mij
   Controleer je antwoord.

2. mihi

   1. ik
   2. (aan/voor) mij
   3. mij
   4. (met/door/van/uit) mij
   Controleer je antwoord.

3. me

   1. ik
   2. (aan/voor) mij
   3. mij
   4. (met/door/van/uit) mij
   Controleer je antwoord.

4. nos

   1. wij
   2. (aan/voor) ons
   3. ons
   4. (met/door/van/uit) ons
   Controleer je antwoord.

5. nobis

   1. wij
   2. (aan/voor) ons
   3. ons
   4. (met/door/van/uit) ons
   Controleer je antwoord.

6. tu

   1. jij
   2. (aan/voor) jou
   3. jou
   4. (met/door/van/uit) jou
   Controleer je antwoord.

7. tibi

   1. jij
   2. (aan/voor) jou
   3. jou
   4. (met/door/van/uit) jou
   Controleer je antwoord.

8. te

   1. jij
   2. (aan/voor) jou
   3. jou
   4. (met/door/van/uit) jou
   Controleer je antwoord.

9. vos

   1. jullie (nom.)
   2. (aan/voor) jullie
   3. jullie (acc.)
   4. (met/door/van/uit) jullie
   Controleer je antwoord.

10. vobis

    1. jullie (nom.)
    2. (aan/voor) jullie
    3. jullie (acc.)
    4. (met/door/van/uit) jullie
    Controleer je antwoord.

11. is

    1. hij
    2. (aan/voor) hem
    3. hem
    4. (met/door/van/uit) hem
    Controleer je antwoord.

12. ei

    1. hij
    2. (aan/voor) hem
    3. (aan/voor) haar
    4. (met/door/van/uit) hem
    5. zij (mnl. mv.)
    6. zij (vrw. mv.)
    Controleer je antwoord.

13. eum

    1. hij
    2. (aan/voor) hem
    3. hem
    4. (met/door/van/uit) hem
    Controleer je antwoord.

14. eo

    1. hij
    2. (aan/voor) hem
    3. hem
    4. (met/door/van/uit) hem
    Controleer je antwoord.

15. eis

    1. hen (mnl.)
    2. hen (vrw.)
    3. (aan/voor) hen (mnl.)
    4. (aan/voor) hen (vrw.)
    5. (met/door/van/uit) hen (mnl.)
    6. (met/door/van/uit) hen (vrwl.)
    Controleer je antwoord.

16. eae

    1. zij (mnl. mv.)
    2. zij (vrw. mv.)
    3. (aan/voor) hen (mnl.)
    4. (aan/voor) hen (vrw.)
    5. (met/door/van/uit) hen (mnl.)
    6. (met/door/van/uit) hen (vrwl.)
    Controleer je antwoord.

17. eos

    1. hen (mnl.)
    2. hen (vrw.)
    3. (aan/voor) hen (mnl.)
    4. (aan/voor) hen (vrw.)
    5. (met/door/van/uit) hen (mnl.)
    6. (met/door/van/uit) hen (vrwl.)
    Controleer je antwoord.

18. eas

    1. hen (mnl.)
    2. hen (vrw.)
    3. (aan/voor) hen (mnl.)
    4. (aan/voor) hen (vrw.)
    5. (met/door/van/uit) hen (mnl.)
    6. (met/door/van/uit) hen (vrwl.)
    Controleer je antwoord.

19. ea

    1. zij (vrw. ev.)
    2. haar
    3. (aan/voor) haar
    4. (aan/voor) hem
    5. (met/door/van/uit) haar
    6. (met/door/van/uit) hem
    Controleer je antwoord.

20. eam

    1. zij (vrw. ev.)
    2. haar
    3. (aan/voor) haar
    4. (aan/voor) hem
    5. (met/door/van/uit) haar
    6. (met/door/van/uit) hem
    Controleer je antwoord.